Pascale Platel

DE BOVENPARTIJ

Ik stond vooraan in de klas van de zesde Latijnse Wetenschappen en ik mocht helemaal alleen kling klokjes klingelingeling zingen.
Neen, ik zou liegen!
Ik mocht niet, ik moest, want het was mijn muziekexamen.
Ik begon te zingen en terwijl ik daar zo vooraan stond, voelde ik een hogere kracht bezit van mij nemen.
Stel je voor, mijn stem klonk, ja hoe? Vraag het mij niet!
Mijn ogen, dat weet ik wél. Die waren glazig. Gelijk twee kristallen bollen van Val Saint Lambert en mijn huid, jongens, die was zilt als vilt en zacht en pracht en tocht, ik bedoel en toch, en toch, het mooiste van alles, the top of all tops, was mijn bovenpartij, roh, die was zo flink en pront.
Die flinke, flinke bovenpartij, ze deinde mee op de cadans van mijn adem en ik voelde, neem mij niet kwalijk, een soort impetuositeit, gewoon omdat ik wist dat Darleen en Elizabeth en de rest, dat ze er allemaal naar keken…
Ik hief mijn armen naar omhoog, gelijk om te zeggen ‘Ge moogt! Ge moogt er aan komen! Hier zijn ze, sie! Pak ze maar vast!’
En ineens zeg, mijn voeten kwamen los van de grond en ik dacht ‘Woeps! Verder zingen, Opalia, verder zingen!’ Ik dacht dat niemand zag dat ik zweefde en wilde niet dat ze dachten dat ik opgaf.
Maar ze hadden het wél gezien, Darleen en Elizabeth en de rest, ze hadden gezien dat ik naar omhoog ging.

Ze zagen het omdat… mijn bovenpartij golfde onder mijn golfje.
Darleen – die normaal verschrikkelijk terre à terre is – nam een oud roze zakdoekje uit haar mouw en Elisabeth volgde en ineens verschenen er overal zakdoekjes uit de mouwen.
Roze, pistachegroene en gebroken wittene met borduursel langs de kanten.
Het werd gewoon teveel. Voor alleman.
Ook voor mij, maar ik moest, verder, jong!
‘Kling klokjes klingelingeling. Kling, klokjes, kling.’
Ik voelde me één grote golvende bovenpartij, neen, ik zou liegen, ik voelde ineens hoe mijn rechterbeen zich langzaam optrok.
Luistert! Sterretjes vochten onder elkaar!
Schitterend! Schitterend!
Riepen mijn klasgenootjes en ze stonden recht omdat hun broekjes nat waren.
Het staartje van het liedje beet zich vast in het kopje van het liedje.
Het liedje werd een lus, een gouden ring, een kring, een valse string!
Het wilde voor altijd blijven duren.
Maar niets blijft duren.
Wacht! Het is nog niet gedaan!
Wa-acht!